Bijzondere casus toeslagen en bijbehorende uitspraak rechter inzake zorgtoeslag 2012 tm 2014

Soms heb je eens een casus die zo apart en bijzonder is dat hij je niet los laat.

In 2015 meldde zich een nieuwe cliënt bij mij. Hij zat in een zeer vervelende situatie met zijn voormalige vennoot/werkgever. Zonder al te veel op die situatie in te gaan kan ik aangeven dat het een nare tijd voor hem was met veel onzekerheid en rechtszaken. Rechtszaken die hij verloor. Echter door de uitspraak in het hoger beroep in 2018 ontstond fiscaal gezien een hele unieke situatie. De rechter besloot dat er geen sprake was geweest van een dienstverband in de jaren 2011 tm 2014 bij zijn werkgever die ook zijn vennoot was (en hij dus ook geen recht had op ww over die jaren).

In de bijzondere en in mijn ogen onjuiste constructie waar mijn cliënt onbedoeld/onbewust in zat in die jaren had hij enerzijds een dienstverband wat hij opgaf in zijn aangifte inkomstenbelasting en anderzijds bleken deze loonkosten als kostenpost in de vof verwerkt te zitten waar hij een winstaandeel had van 50%. Door de uitspraak in hoger beroep was dit dienstverband niet terecht en daarmee de aftrekpost ook niet. Hij had daardoor 50% teveel inkomen aangegeven (dienstverband 100% -/- winst uit onderneming 50%). Reeds in 2017 waren we al gestart met een ambtshalve verzoek om deze jaren aan te passen in verband met de eerste uitspraak van de rechter. Een ieder die dit nu leest zal misschien denken: wat een rare constructie, daar was opzet in het spel. Ondanks dat ik het meer dan vreemde constructie vond was mijn cliënt vooral te verwijten dat hij zo naïef was en zich niet goed verdiept had in de cijfers en jaarrekening die hij voorgeschoteld kreeg. Hij vertrouwde volledig op zijn vennoot/werkgever en diens adviseur.

In december 2018 pakte de inspecteur eindelijk het verzoek uit 2017 op en concludeerde inderdaad dat de inkomens over 2011 tm 2014 aangepast moesten worden. Ook was hij het er mee eens dat hierdoor over die jaren ook nog recht ontstond op toeslagen. Deze inspecteur paste begin 2019 de jaren aan en dit leidde tot diverse teruggaves en te betalen ZVW over die jaren. Resultaat bijna € 64.000,- ontvangen over de jaren 2011 t/m 2014. Ik kan u verzekeren dat ik mijn cliënt ook extra hard gunde vanwege de hel waar ze van 2015 t/m 2018 doorheen waren gegaan.

Ondanks dat dit natuurlijk al een mega overwinning was, waren we er nog niet, want dit was meteen het startpunt van de volgende situatie. De inkomens waren allemaal aangepast en er was dus recht op zorgtoeslag en kindgebonden budget over de jaren 2011 t/m 2014. Waar de inspecteur maanden lang aan gaf dat dit goed zou komen, kwam dat niet goed. Hij had hier niets over mogen zeggen aangezien dit een andere entiteit is. Dus eerst een verzoek naar Toeslagen toe. Die wezen dit af. Volgens hun was dit een uitspraak op bezwaar en stelden we dus een beroepschrift op in juni 2019. In november 2019 is dit teruggelegd naar de Belastingdienst omdat de Belastingdienst dit niet had moeten zien als bezwaar en het dus een eerste besluit was. Het beroepschrift werd dus aangemerkt als bezwaar. Pas in mei 2020 werd hier uitspraak op gedaan. Zorgtoeslag 2011 en kindgebonden budget 2013 en 2014 werden alsnog toegekend, samen een bedrag van bijna € 2.500,-. Zorgtoeslag 2012 t/m 2014 en kindgebonden budget 2011 en 2012 werden afgewezen. De zorgtoeslag werd afgewezen omdat er voor deze jaren geen tijdige aanvraag was gedaan en het kindgebonden budget 2011 en 2012 werd afgewezen omdat dit verjaard zou zijn (2012 was echter verjaard door de lange doorlooptijd bij de Belastingdienst in de behandeling van het verzoek van mei 2017).

Hierop hebben we wederom een beroep ingesteld tegen het afgewezen deel. Halverwege februari 2021 werd in het zicht van de geplande zitting alsnog het kindgebonden budget 2011 en 2012 toegekend. Een van onze argumenten in het beroep was het opgewekte vertrouwen door de inspecteur in de fase dat de inkomstenbelasting werd aangepast. Alhoewel de inspecteur van mening was dat er geen sprake was van een toezegging was hij wel van mening dat uit de mailwisseling tussen ons bleek dat er sprake was van enige uitlating/gedraging die het vertrouwen zou kunnen hebben gewekt dat voor het kindgebonden budget er wel een berekening gemaakt zou worden. Aangezien cliënt wel toeslagen had lopen voor 2011 en 2012 en er voor het kindgebonden budget op grond van artikel 5, 2e lid van de wet KGB eeen aanvraag liep was de inspecteur nu alsnog van mening dat we er in deze specifieke situatie erop mochten vertrouwen dat het kindgebonden budget voor 2011 en 2012 alsnog zou worden toegekend (samen bijna € 1.800,-). 2013 en 2014 waren naar aanleiding van het 1e beroep/bezwaar al toegekend op grond van het feit dat ze landelijk kindgebonden budgettten niet automatisch hadden herstart na een daling van het inkomen en er een landelijke herzieningsactie was.

En dus waren we weer wat stappen dichterbij. Alles wat nog resteerde was de zorgtoeslag 2012 t/m 2014 (samen ruim € 3.600,-). De inspecteur bleef bij het standpunt dat dit aangevraagd had moeten worden voor 1 september na afloop van het jaar. We besloten om geen genoegen te nemen met de laatste herziene beslissing en toch naar de zitting van een paar dagen later te gaan.

Voor mij was dit de eerste keer dat ik een beroep had ingesteld en dus ook de eerste keer dat ik in de rechtbank stond namen cliënten. We zijn er ingestapt onder het motto: nee hebben we, ja kunnen we krijgen. Ik kan verklappen dat ik behoorlijk zenuwachtig was.

In het beroep en dus ook tijdens de zitting was één van de argumenten dat de grens van 1 september (eventueel verlengd met toegekend uitstel voor de aangifte) er op ingesteld is dat een burger dan ook weet wat zijn inkomen is en dus weet of hij/zij wel of geen recht heeft op toeslagen over het voorgaande jaar. Als hij/zij de aanvraag dan toch niet doet, dat het gewoon een verloren kans is. Een vervolg van dat argument was dat het toch een onnodige belasting zou zijn van het systeem om iedereen maar nihil aanvragen in te laten dienen voor het het geval ooit je inkomen zo drastisch wordt aangepast en je alsnog voor toeslagen in aanmerking komt, je dat recht hebt veilig gesteld. Dit argument is vooral het argument geweest waar de rechter wel heel gevoelig voor was, zo bleek tijdens de zitting en ook in haar uitspraak. In haar overwegingen omschrijft ze dit ook als: het standpunt van verweerder dat niettemin eisers in 2012 een nieuwe aanvraag hadden moeten indienen, ook al gaf hun inkomen daar geen enkele aanleiding toe, kan niet onverkort worden gehandhaafd, omdat het toch niet van burgers gevergd kan worden dat zij aanvragen doen voor toeslagen waar ze geen recht op hebben louter met het oogmerk om daar in latere jaren, als hun inkomen anders zou blijken te zijn, alsnog rechten aan te kunnen ontlenen. De andere argumenten die wij subsidiair hebben aangevoerd zijn verder ook niet meer besproken in de uitspraak. De rechter heeft op 11 mei 2021 het beroep gegrond verklaard.

Al met al een heel lang traject dat startte in mei 2017 en nu 4 jaar later dan toch mooi en gunstig is afgesloten. De aanpassing in de inkomstenbelasting en toeslagen bij elkaar hebben samen bijna € 72.000,- opgeleverd. Een prachtig resultaat en boven verwachting. Het lijkt veel geld en dat is het ook, maar het kan nooit het leed wat cliënt in 2015 t/m 2018 heeft meegemaakt goedmaken en wegnemen. Het heeft het leed wel wat verzacht. Het toeslagen verhaal heeft gelopen vanaf januari 2019 t/m heden en is nu alsnog volledig toegekend. het is een hele specifieke feitelijke casus zoals ik dat waarschijnlijk/hopelijk nooit meer tegen zal komen. Wat heeft de praktijk er aan? Nou dat er dus ook wel eens verder gekeken wordt dan de letter van de wet. In uitzonderlijke situaties moet er gekeken worden naar de bedoeling van de wet en moet er maatwerk geleverd worden. Mijn gevoel gaf van begin af aan dat dit gevoelsmatig niet juist was. We hadden geen vergelijkbare casus, er was geen jurisprudentie waar we iets mee konden en zijn er toch mee door gegaan, gewoon op het gevoel dat het niet fair was. De rechter was het daar mee eens.

Voor de liefhebbers heb ik de uitspraak geanonimiseerd en is die hier te downloaden. Doordat er veel in het voortraject gespeeld heeft is er maar weinig van de specifieke situatie opgenomen in de uitspraak en ook over onze argumenten is niets aangegeven, maar ik denk dat punt 4.2 in sommige gevallen een mooi uitgangspunt is voor andere bezwaren of beroepszaken.

Het was voor mij een leerzaam traject. Ik heb me er echt in vastgebeten en doorgezet, gewoon omdat mijn gevoel zei dat het niet fair was ondanks dat we volgens de letter van de wet geen gelijk hadden. Naar de toekomst toe weet ik nu dat ik niet zenuwachtig hoef te worden van het idee dat ik dan in de rechtbank sta tegenover een grote, ervaren, partij. Ook de overheid moet maatwerk leveren als het een bijzondere situatie is en kijken naar het doel van de wet. Wat mij betreft smaakt dit naar meer. Of ik ooit nog zulke extreme bedragen voor een cliënt zal verdienen is niet waarschijnlijk, maar ik zal zeker dit soort trajecten niet uit de weg gaan. Opkomen voor cliënten deed ik altijd al maar ik durf nu wel nog meer door te zetten als ik het gevoel heb dat cliënt in zijn recht staat of niet fair behandeld wordt.

Geplaatst op 13 mei 2021
© Custom Website, 2018. Ontwikkeld door Custom Website